Vera Hajtó, Milk Sauce and Paprika. Migration, Childhood and Memories of the Interwar Belgian-Hungarian Child Relief Project. Leuven, Leuven University Press, 2017.
Chiara Candaele, Universiteit Antwerpen
Welke impact hebben migratie-ervaringen tijdens de kindertijd op de identiteitsconstructie in het verdere levensverloop? Hoe blikken individuen terug op deze ervaringen, en met behulp van welke themata construeren ze de herinnering aan hun relocatie? Deze vragen kapen een centrale plaats weg in het doctoraatsonderzoek van Vera Hajtó naar de Hongaarse kinderen die tussen 1923 en 1927 in het kader van een internationaal humanitair project naar België werden gebracht. Meer dan 20.000 kinderen werden in deze periode opgenomen in een pleeggezin, om enkele maanden ‘aan te sterken’ na de gebeurtenissen tijdens de Eerste Wereldoorlog. De meeste kinderen keerden na het verblijf terug naar Hongarije, maar een klein deel bleef permanent in België wonen. Voor heel wat kinderen werd ‘de vakantie’ een cruciaal ijkpunt, dat hun verdere levensverloop en zelfbeeld ingrijpend zou veranderen. Negentig jaar later werpt Hajtó licht op dit stukje ‘vergeten’ geschiedenis met behulp van een divers arsenaal aan bronnenmateriaal en onderzoeksstrategieën.
Kinderen blijken zowel in het historisch als antropologisch migratie-onderzoek lang een blinde vlek te zijn geweest. De recente opmars van onderzoek naar verplaatsingen van kinderen in de twintigste eeuw, hetzij in het kader van interlandelijke adoptie, hetzij in het kader van humanitaire hulp, heeft echter aangetoond dat deze relocaties niet enkel door filantropische motieven, maar ook door politieke ideeën en agenda’s werden vormgegeven. Dergelijke studies verschaffen ons bovendien nieuwe en boeiende inzichten in zowel de evolutie als verstrengeling van ideeën over kinderwelzijn, het gezin, etniciteit en ‘de natie’. Hajtó positioneert zich in het kielzog van deze onderzoekslijn, die de sociale en politieke machtsverhoudingen achter de verplaatsingen blootlegt, maar heeft tegelijk een sterke belangstelling voor de agency en ervaringen van de individuele actoren, en de constructie van zowel persoonlijke als collectieve herinneringen.
De hoofdstukken van het boek stellen achtereenvolgens de analyse op macro-, meso- en microniveau centraal. In het eerste hoofdstuk verkent de auteur de ruimere sociale en politieke context waarin de verplaatsingen zich hebben voltrokken. Via ondermeer bijdrages in kranten en tijdschriften, brochures en administratieve documenten gaat ze op zoek naar en vergelijkt ze de officiële en verborgen objectieven van de verschillende actoren die bij het project betrokken waren. Het tweede hoofdstuk handelt over het transnationale netwerk tussen de Belgische en Hongaarse gezinnen, waarbij een uitgebreide lezing van egodocumenten, briefwisseling en foto’s blootlegt hoe de families de migratie-ervaring van de kinderen hebben bijgestuurd. In het derde en laatste hoofdstuk wordt ten slotte ingezoomd op de herinneringen van de kinderen, waarbij Hajtó met behulp van 25 mondelinge getuigenissen de invloed van een migratie-ervaring op de identiteitsconstructie van de intussen hoogbejaarde ‘Hongaartjes’ tracht te reconstrueren. De appendix achteraan het boek brengt het schaarse, maar geduldig bijeengesprokkelde cijfermateriaal samen in overzichtelijke tabellen en grafieken.
Hoewel de tand des tijds het corpus aan beschikbare bronnen behoorlijk heeft afgeknaagd, slaagt Hajtó erin om op een overtuigende manier zowel op de sturende mechanismen en ideeën die het project vormgaven, als op de ruimte tot individuele agency te wijzen. De organisatie achter het project, breed gedragen en verspreid binnen de katholieke zuil, creeërde onder het mom van christelijke solidariteit een transnationaal framework waarin niet enkel praktische informatie, maar ook geïdealiseerde representaties over het gezin en de samenleving circuleerden. Alle actoren handelden naar eigen zeggen ‘in het belang van het kind’, maar tegelijkertijd weet de auteur aan te tonen hoe dit belang geherinterpreteerd werd naar gelang de eigen agenda’s en verwachtingspatronen. Uit de mondelinge getuigenissen blijkt bovendien dat ook kinderen een zekere mate van agency genieten in de manier waarop ze als kind, maar zeker later als volwassene, verschillende identiteiten kunnen construeren en afhankelijk van de context op elkaar kunnen afstemmen. De auteur opent zo een boeiende denkoefening over de mate waarin kinderen vanuit hun passieve positie, toch actief hun plaats in het migratienetwerk kunnen onderhandelen.
Vera Hajtó kijkt tegelijkertijd met de bril van een antropologe, sociologe en historica. Met haar originele probleemstelling positioneert ze zich op de intersectie van verschillende onderzoekdisciplines, waardoor haar bijdrage zonder twijfel, zeker in de Belgische context, pionierswerk mag worden genoemd. Hoe dieper in het boek, hoe meer de individuele getuigenissen centraal komen te staan en de geschiedkundige insteek enigszins naar de achtergrond verdwijnt. De auteur weet trefzeker de groeiende verstrengeling van kinderwelzijn en natievorming aan te wijzen, maar wellicht had ze haar bevindingen nog beter kunnen inbedden in debatten over de ruimere ontwikkeling van gezinswaarden en religiebeleving in het interbellum. De verwijzingen naar gelijksoortige projecten in andere landen zijn ook aan de karige kant, en een dergelijke comparatieve insteek had wellicht geholpen om de eigenheid van de Belgische casus in te schatten.
We kunnen met klem stellen dat Vera Hajtó door middel van haar uitgebreide set aan analytische en linguïstische skills en haar originele positie in het ruimere onderzoeksveld de typische valkuilen van een gevalstudie met succes weet te vermijden. Tegelijkertijd kan men zich in een kritische slotbeschouwing de vraag stellen of ze haar bijdrage aan het geschiedkundige debat niet meer in de verf kon zetten.