Bruno Frank Van Verdeghem, Van Kingmaker tot Debating Society. De vrijmetselaarsloge Le Septentrion en haar aanwezigheid in het openbaar leven in Gent, Gompel & Svacina, Antwerpen, 2024 

-David Vergauwen (Cedom-Madoc)

In 2024 verscheen het langverwachte boek van Bruno Frank Van Verdeghem, medewerker bij Liberas te Gent, die zich sinds enkele jaren heeft vastgebeten in de geschiedenis van de Gentse vrijmetselarij van de negentiende eeuw en in de lotgevallen van de Gentse loge Le Septentrion het bijzonder. Wie echter denkt dat het hier gaat om een logegeschiedenis van Le Septentrion is eraan voor de moeite. Het boek is veel meer dan dat en is ook veel interessanter!

Geen logegeschiedenis, maar geschiedenis!

Zoals de titel aangeeft wil het boek vooral de maatschappelijke impact bestuderen van de leden van de Gentse loge Le Septentrion en hoe deze verzameling individuen zich als groep gedroeg. Over de verschillende hoofdstukken heen wordt de politieke, sociale, culturele en economische impact van de loge en haar leden becijferd en beschreven. Hier en daar wordt dieper ingegaan op enkele notoire strijdpunten, zoals rond het officieel onderwijs, de taalkwestie, de genderproblematiek en de banden met Congo. Van Verdeghem begint zijn verhaal in de Franse tijd, bij de stichting van Le Septentrion in 1811 en eindigt in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. Telkens opnieuw worden spanningen, hete hangijzers en breukvlakken opgespoord tussen de vrijmetselarij en de samenleving en onvermijdelijk ook tussen vrijmetselaars onderling als gevolg van die samenleving. Het is precies dit perspectief dat dit boek zo uniek maakt en waarin het zich onderscheidt van de klassieke logegeschiedenis.

Even nuanceren. Als directeur van het Cedom Madoc moedig ik onvoorwaardelijk het schrijven van logegeschiedenis aan. Dit blijft hoe dan ook zinvol werk en het is vaak hartverwarmend te zien hoe vrijmetselaars zich verenigen rond een of ander vraagstuk uit de geschiedenis van hun loge. Vaak hebben die auteurs toegang tot uniek materiaal of weten zij gerichter te zoeken omwille van een persoonlijke herinnering. Het schrijven en herschrijven van de geschiedenis van een loge blijft daarom nuttig werk en we verheugen ons telkens opnieuw wanneer een dergelijk project wordt aangekondigd. Zulke logegeschiedenissen zijn bovendien ook relevant voor professionele historici die er graag op terugvallen, maar een geschiedenis van een loge heeft onvermijdelijk zijn beperkingen. Meestal hanteert men een monolithisch perspectief waarbij men alles wat er te vertellen valt chronologisch wil opsommen volgens de logica van het oorzakelijk verband. Daarbij staat enkel de logegeschiedenis centraal en worden contextanalyses veelal achterwege gelaten. Deze studies zijn vaak ook alleen maar boeiend om te lezen voor de leden van die loge die in de regel ook het voornaamste doelpubliek van dergelijke publicatie uitmaken. Buitenstaanders hebben er vaak weinig aan, tenzij de professionele historicus met een zeer specifieke vraag.

Van Kingmaker tot Debating Society. De vrijmetselaarsloge Le Septentrion in Gent

Dat is waarom dit boek van Bruno Frank Van Verdeghem zo’n opsteker is. Het kijkt verder dan de geschiedenis van een loge en probeert de loge te begrijpen als een verzameling van individuen die het onderling vaak oneens zijn en continu onderhandelen over hoe zij als groep zullen reageren op uitdagingen of vraagstukken van buitenaf. Telkens confronteert de auteur zijn onderzoekspopulatie met de sociale, politieke, culturele of economische vraagstukken van zijn tijd en legt uit hoe men daarmee is omgegaan: wie deed wat en waarom. Het plaatst de geschiedenis van de vrijmetselaars van Le Septentrion in het perspectief van hun samenleving, waarmee de relevantie van vrijmetselarij voor de hoofzakelijk negentiende-eeuwse stedelijke context van Gent wordt blootgelegd.

Uiteraard kan men in dit boek niet rond een aantal prominenten. Er wordt flink ingegaan op de maatschappelijke rol en betekenis van Hippolyte Metdepenningen, Henri Story, Julius Vuylsteke en Paul Fredericq doorheen hun activiteiten binnen Le Septentrion. Hun acties worden besproken vanuit hun maçonniek engagement dat via hun loge resulteerde in sociale acties. Op die manier krijgt de lezer een 360° perspectief van de sociale, politieke en economische uitdagingen van de stad Gent en de wijze waarop de Gentse vrijmetselaars van Le Septentrion daarop reageerden.

Toegegeven, het eerste hoofdstuk is even doorbijten. Daarin maakt de auteur de statistische analyse van zijn onderzoekspopulatie. Zo blijkt Le Septentrion heel wat juristen, ondernemers en artsen te hebben geteld en vanaf de twintigste eeuw ook heel wat ingenieurs. De helft van de leden werd in Gent geboren en in het laatste kwart van de negentiende eeuw was de helft van hen ook kiesgerechtigd. De lezer wordt in dit hoofdstuk niet beloond met grote inzichten, maar bijt hij door omdat hij weet dat deze oriënterende achtergrondinformatie van belang zal blijken te zijn. En dat blijkt ook achteraf! Nadat we zijn voorgesteld aan de leden van Le Septentrion en hun gemeenschappelijke kenmerken, volgen de meer vrolijk makende hoofdstukken over hun impact op een stad als Gent. Deze hoofdstukken lezen zonder meer een pak vlotter en kunnen ook de niet-professionele historicus boeien.

Toch zijn er enkele kritische opmerkingen te maken. Omwille van de wetenschappelijke objectiviteit en met een breed publiek voor ogen was het wellicht beter geweest wanneer de auteur geen gebruik had gemaakt van maçonnieke terminologie. Zo kan men zich de vraag stellen of het niet beter is te schrijven over een “voorzitter” dan over een “Achtbare Meester”. Er wordt flink wat “gebroederd”. Het was wellicht beter geweest om het niet te hebben over de broeders van Le Septentrion, maar over de leden van Le Septentrion”. Eenzelfde opmerking kunnen we ook maken over de katholieke personages. Zo wordt naar de Brugse bisschop verwezen als “Monseigneur Boussens”. Welnu, het is niet om die mannen elkaar met “Broeder”, “Monseigneur” of “Achtbare Meester” aanspreken, dat wij als wetenschappers hetzelfde moeten doen. Een wat grotere academische afstand op het vlak van taalgebruik had de tekst beslist meer leesbaar, meer objectief en begrijpelijker voor buitenstaanders gemaakt.

Verder zijn er een aantal inhoudelijke slordigheden. Zo was Pierre Theodore Verhaegen in 1838 geen grootmeester (p. 101). Dat zou hij pas in 1854 worden. Op pagina 19 lezen we dat Achilles Cavens op 15 mei 1940 de werking van zijn loge opschort, terwijl we op pagina 303 lezen dat dit op 13 mei gebeurde. En zo zijn er nog een aantal pietluttigheden. Tenslotte zijn er nog een paar redactionele slordigheden op te merken. In de pagina’s 126 tot 128 worden dezelfde gedachten in opeenvolgende paragrafen in vrijwel exact dezelfde bewoordingen overgenomen. Dit tekstdeel wijst op een minder zorgvuldig nalezen. Verder worden sommige punten onnodig herhaald. Zo wordt de lezer tussen pagina’s 142 en 148 meermaals getrakteerd op de vaststelling dat de politieke invloed van Le Septentrion in die periode tanende was. Zelfs bij de eerste herhaling had de lezer dat punt al voldoende begrepen.

Als dit lijkt op scherpslijperij dan kunnen we enkel benadrukken dat wie over deze zaken struikelt geen fundamentele tekortkomingen wist te ontdekken. Met Van Kingmaker tot debating Society heeft Bruno Frank Van Verdeghem ontegensprekelijk een bijdrage geleverd aan de maçonnieke geschiedschrijving door de geschiedenis van een prominente Gentse loge in het perspectief te plaatsen van alle uitdagingen en strijdperken waarmee de liberale elite van die tijd zich geconfronteerd voelde.

-David Vergauwen (Cedom-Madoc)

Contacteer ons

Zin om mee te werken aan een volgend nummer van Contemporanea?
Dat kan via onderstaande link