×

Foutmelding

  • Warning: Illegal string offset 'header' in bvng_publicatie_header_view() (regel 797 van /home/spinternet.be/users/contemporanea/public_html/sites/all/modules/custom/akapivo/bvng/bvng.module).
  • Notice: Array to string conversion in bvng_publicatie_header_view() (regel 797 van /home/spinternet.be/users/contemporanea/public_html/sites/all/modules/custom/akapivo/bvng/bvng.module).
  • Warning: Illegal string offset 'header' in bvng_publicatie_header_view() (regel 807 van /home/spinternet.be/users/contemporanea/public_html/sites/all/modules/custom/akapivo/bvng/bvng.module).
  • Notice: Array to string conversion in bvng_publicatie_header_view() (regel 807 van /home/spinternet.be/users/contemporanea/public_html/sites/all/modules/custom/akapivo/bvng/bvng.module).

Interview met Koen Aerts over People@War en de enquête Tweede Wereldoorlog: herinnering, oordeel en kennis

Johannes Van De Walle, Contemporanea / Rijksarchief

Koen Aerts doctoreerde in 2011 aan de Universiteit Gent op een onderzoek dat de juridische integratie van veroordeelde collaborateurs in de Belgische staat na de Tweede Wereldoorlog nauwgezet in kaart bracht. De voorbije jaren verlegde hij zijn focus van het politiek-institutionele naar het sociaal-historische. Sinds februari 2020 is hij verantwoordelijk voor de uitvoering van het FED-tWIN-project People@War. In het kader van dit project werd een enquête gelanceerd, die peilt naar de impact van de Tweede Wereldoorlog onder de Belgische bevolking. Bij deze een warme oproep aan zij die de enquête nog niet invulden om dit alsnog te doen: vijftien minuten van uw tijd kunnen een nieuw licht werpen op 80 jaar geschiedenis. Contemporanea trok voor meer toelichting naar Koen Aerts.

Kan je nog even uitleggen waar People@War juist om draait?

Koen Aerts: People@War is een FED-tWIN-project dat wordt gedragen door het Rijksarchief/Cegesoma en de Universiteit Gent. De ambitie is om een sociale geschiedenis te schrijven van de Tweede Wereldoorlog in België, hoe de bevolking die beleefde en herinnert. Het project valt uiteen in twee pijlers. Er is enerzijds het publiekshistorische aspect, waarin we willen onderzoeken in welke mate je via digitale instrumenten de kennis over de Tweede Wereldoorlog breed aan de man kunt brengen. We denken na over nieuwe formats om onderzoeksresultaten op een laagdrempelige manier naar het brede publiek toe te ontsluiten. Zo hebben we de archiefgids Was Opa een Nazi? samengevat in gebruiksvriendelijke artikels op de website belgiumwwii.be. Dit moet het mogelijk maken om geïnteresseerden via de website snel te navigeren naar de bronnen.
Daarnaast pogen we in de tweede pijler, de onderzoekspijler, een structurele analyse te maken van de Belgische samenleving tijdens en na de oorlog. Ik ent me daarvoor op de naoorlogse Annales-school en de mentaliteitsgeschiedenis zoals die door onder andere Marc Bloch en Lucien Febvre werd beoefend. De bedoeling is de focus in het onderzoek naar bezet België te verleggen van de vier ‘klassieke’ en reeds onderzochte groepen (collaborateurs, verzetsmensen, soldaten en verplicht of vrijwillig tewerkgestelden) naar de 85 procent van de gewone bevolking die buiten deze categorieën valt. Hun handelingsruimte en -vermogen is nauwelijks gekend noch bestudeerd, maar ze ondergaan wel de gevolgen van beslissingen op een hoger niveau. Ook voor deze mensen vormen de oorlog en de bezetting een crisistijd die allerlei vlindereffecten met zich meebrengen. Welke wijzigingen in het naoorlogse sociaal en politiek-economisch bestel vinden hun oorsprong in deze periode? Zo is de oorlog zonder twijfel een brandversneller geweest voor de totstandkoming van de sociale zekerheid. Ook weten we uit het werk van Lode Wils dat de collaboratie en de repressie de motor zijn geweest van het naoorlogse Vlaams separatisme. Ook dat zijn structurele uitkomsten van de oorlog, die al vaak bestudeerd zijn. Ik wil die evolutie echter niet vanuit het politiek-institutionele bestuderen, maar de focus verleggen naar de gewone mens: centraal staan niet de actoren die in de stuurcabine zitten, maar zij die meerijden.

Het gaat hier veelal om groepen die weinig sporen in de bronnen hebben achtergelaten. Hoe vat je zo’n onderzoek dan aan?

Momenteel richt ik me op de scripties die in die periode gemaakt werden aan de sociale hogescholen. Deze zijn bewaard in het Rijksarchief en het KADOC. Studenten uit die opleidingen werden over het hele land uitgestuurd, zij gingen op bezoek bij wat we vandaag subalterne groepen zouden noemen. Zo las ik een scriptie van iemand die tijdens de bezetting stage liep bij de mijnwerkers van Eisden. Daar werd vastgesteld dat de autochtone Belgen als gevolg van de verplichte en vrijwillige tewerkstelling meer en meer de mijnen verlieten: hun plaats werd ingenomen door vreemdelingen, die ineens toegang kregen tot jobs waarvoor ze tot dusver niet in aanmerking kwamen. Enerzijds vergroot dus de sociale mobiliteit, maar anderzijds vertaalt deze evolutie zich in een wijzigende samenstelling van de syndicaten, die een lager ledenaantal en minder strijdbaarheid kennen, met een verzwakte onderhandelingspositie in de naoorlogse strijd om de rechten van de mijnwerkers als gevolg. Het onderzoek van Guy Coppieters kan hier verder licht op werpen.
Een tweede bron waar ik veel van verwacht, bevindt zich in de archieven van het Koninklijk Paleis. Tussen oktober 1944 en het einde van 1945 stelde de staatsveiligheid weekverslagen op basis van geopende briefpost op. Het briefgeheim is een grondwettelijk recht, maar men probeerde de stemming onder de bevolking toch in kaart te brengen door mee te lezen in de brieven van gewone burgers. Deze bronnen bieden een dubbele inkijk, enerzijds in de bezorgdheden van de gewone man en vrouw, en anderzijds in de prioriteiten van de staatsveiligheid. Als contrapunt wil ik de Duitse Tätigkeitsberichten onder de loep nemen: ook dit zijn stemmingsrapporten over het bezette land. Holistische bronnen als deze zijn eigenlijk distant reading avant la lettre: net als in de digital humanities werden voor het opstellen van die stemmingsrapporten grote hoeveelheden informatie verwerkt.

Waarom is dit vooralsnog een leemte in het historisch onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog?

Historici hebben zich hier lange tijd noodgedwongen met demythologisering moeten bezighouden, omdat onderwerpen als collaboratie, repressie en het verzet ideologisch gekleurd waren. In het buitenland staan ze een stuk verder, de Duitse traditie van de Alltagsgeschichte is hier een exponent van. Er is hier uiteraard wel al veel werk op microniveau geleverd, waarin het verhaal van een bepaalde streek of beroepsgroep verteld wordt. Maar op macroniveau is er nog werk. Ik zie twee verklaringen waarom we vandaag nieuwe perspectieven op die oorlog kunnen ontwikkelen. Ten eerste is er een nieuwe generatie historici aan zet. Veel van de stemmingmakerij rond de oorlog is samen met de mensen die hem hebben meegemaakt verdwenen. Daarnaast worden meer en meer archieven ontsloten en raadpleegbaar: ook dat maakt een nieuwe kijk mogelijk.

Welke rol speelt de enquête binnen het project?

De voorbije 75 jaar is reeds heel wat onderzoek gedaan naar hoe de Belgische burger op de oorlog terugkijkt. Het Cegesoma bewaart heel wat interessant bronnenmateriaal hierover, maar soms vind je op onvoorziene plaatsen een schat aan informatie. Zo werd aan de Universiteit Gent veel dialectonderzoek gedaan. In de gesprekken die werden gevoerd om het dialect in kaart te brengen, en waarvan de neerslag bewaard werd, kwam de oorlog zeer vaak te sprake. Dit zou een zeer interessante bron kunnen zijn, omdat deze gesprekken niet gestuurd werden en niet op kennisoverdracht gericht waren. Dit staat ons toe om een punctie te doen naar de evoluerende mentaliteit.
Ook in de jaren tachtig en in het begin van deze eeuw werd door diverse instanties gepeild naar de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. In 1986 onderzocht Jean Crochelet in opdracht van enquêtebureau ICSOP-IMSA de perceptie van oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers binnen de maatschappij. Enkele jaren later interviewde Johannes Blum ongeveer 600 Franstalige leerlingen uit het middelbaar onderwijs. Hij merkte op dat de jongeren zelden het naziregime, de kampen en de Holocaust in twijfel trokken, maar dat ze er tegelijkertijd nauwelijks serieuze kennis van hebben. Recent deden we ook in het kader van het TRANSMEMO-project een onderzoek naar familiale herinnering aan het verzet en de collaboratie. Het is de bedoeling om die mentaliteitsstudies via de enquête naar vandaag door te trekken. We peilen naar de herinnering, de kennis en het moreel oordeel over de oorlog. Een deel van de vragen werd overgenomen uit de eerder afgenomen peilingen, waardoor we conclusies kunnen trekken over de verschuivende tijdsgeest. De samenleving verjongt en de oudere generaties verdwijnen. Welke impact heeft dit op onze perceptie van de oorlog? Dertig jaar geleden beweerde Luc Huyse nog dat België met een onverwerkt verleden worstelde, en dat die worsteling een communautaire breuklijn volgt. Maar misschien wijst deze enquête uit dat dat communautaire verschil is weggewerkt? Misschien zijn de verschillen in hoe men in de verschillende landsdelen op de oorlog terugkijkt verwaarloosbaar geworden? Of misschien is de sociaal-economische achtergrond of opleiding van de respondent een betere voorspeller dan zijn of haar moedertaal?

De enquête vraagt niet rechtstreeks naar de politieke voorkeur van de respondenten.

Neen, maar we peilen wel naar de houding die men inneemt tegenover de gemeenschap en staatsordening. Zo schuiven we de door onderzoek reeds vaak ontkrachte stelling naar voor dat de repressie een anti-Vlaamse operatie was. De verwachting is dat respondenten die die stelling onderschrijven ook voorstander zijn van een onafhankelijk Vlaanderen, maar het tegengestelde resultaat zou minstens even interessant zijn. Ik hoop ook andere verbanden bloot te leggen: opleidingsniveau bijvoorbeeld, of de regio waarin iemand opgroeide. Regio’s als Vlaams-Brabant en Limburg waren op het einde van de oorlog enorm gepolariseerd, speelt dit vandaag nog een rol? Met het oog daarop vragen we naar wat volgens de respondenten de vijf belangrijkste gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog waren. Sommigen hebben het over de Holocaust, anderen over het bombardement op Mortsel. Ik ben erg benieuwd of we kunnen verklaren waarom iemand voor een lokale gebeurtenis kiest, of waarom iemand meteen aan het macroniveau denkt. Een voor de hand liggende variabele is hier uiteraard de leeftijd van de respondent: oudere mensen zullen eerder een concrete gebeurtenis naar voren schuiven, die ze zich zelf nog kunnen herinneren. Jongeren zijn meer ingebed in het collectief geheugen, dat als een socialiserend kader functioneert. Naarmate de tijd verglijdt stollen de verhalen die over een bepaalde periode verteld worden. In de slechtste gevallen leidt dit tot een Disneyficatie van de Holocaust, maar je herinneringen worden onvermijdelijk gekleurd door het socialiserende kader waarbinnen je opgroeit.
Uiteraard moeten de resultaten met het nodige voorbehoud worden geïnterpreteerd: mensen die de tijd nemen om de enquête in te vullen hebben vaak van zichzelf al een grote interesse voor geschiedenis en historisch onderzoek. Dat verklaart waarschijnlijk waarom de overgrote meerderheid van de respondenten tot dusver vindt dat er in de lessen op school meer aandacht moet gaan naar de Tweede Wereldoorlog. Ik hoop dus dat de enquête zijn weg vindt naar minder voor de hand liggende groepen, die we tot nog toe te weinig bereiken. Het spreekt voor zich dat een Brusselse jongere met Marokkaanse roots heel andere gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog aan zal halen. Idealiter capteren we de meerstemmigheid die eigen is aan een maatschappij die volop in beweging is. We zouden in de analyse van de antwoorden dan een testgroep kunnen creëren, om de groep van experts af te zetten tegen de brede samenleving. Door middel van een prosopografische analyse van de antwoorden zouden we zicht kunnen krijgen op de kloof tussen de stand van het onderzoek en het historisch bewustzijn bij de bevolking. Ik maak me op dat vlak geen illusies. De vormvereisten die eigen zijn aan academisch onderzoek laten niet toe dat het uiteindelijke eindresultaat licht verteerbare kost is.

Vermoedelijk hebben audiovisuele producties een veel groter effect dan academisch onderzoek.

Dat klopt, een film als Schindler’s List heeft bijvoorbeeld een enorm effect gehad op de bewustwording van de Holocaust in België. Maar dat effect valt moeilijk te meten, omdat de herinnering aan de Holocaust in eerdere peilingen niet altijd aan bod kwam – hetgeen op zichzelf natuurlijk een significant gegeven is.

In het debat rond de collaboratie en de repressie werd door de zelfverklaarde ‘repressieslachtoffers’ en hun politieke vertegenwoordigers lange tijd geschermd met de anekdotiek van persoonlijke getuigenissen en individuele casussen, die symbool moesten staan voor een onbillijke rechtspraak. In je eigen onderzoek heb je die mythes ontkracht door onweerlegbaar cijfer- en bronnenmateriaal naar voren te schuiven. Verbaast het dan niet dat je nu de methode van de mondelinge geschiedenis hanteert?

Ik heb de voorbije jaren inderdaad het perspectief in mijn eigen onderzoek verlegd van een politiek-institutionele naar een sociaal-historische benadering. Het doel is om de ervaring zelf in vraag te stellen. Ik wil niet de historicus zijn die iemand op de vingers tikt omdat diens ervaring niet strookt met de historische werkelijkheid. Ik wil die ervaring zélf analyseren, ze naast andere getuigenissen leggen en nagaan hoe ze past binnen het socialiserende kader waarbinnen iemand is grootgebracht, of hoe ze dat kader net doorbreekt. Uitgerekend als historicus dien je je bewust te zijn van de manier waarop verhalen van generatie op generatie worden doorgegeven, want door bijvoorbeeld steeds weer op de nagel van het onverwerkt verleden te kloppen, dreig je een nieuw narratief in het leven te roepen en in stand te houden. Deze enquête is de lakmoesproef waarmee we meten waar we staan in dat verwerkingsproces. Idealiter wordt dezelfde proef daarom over tien, twintig jaar herhaald.

- Johannes Van De Walle, Contemporanea / Rijksarchief

Webreferenties

  1. enquête: https://docs.google.com/forms/d/e/1FAIpQLSf8btEoNzJbfOcCHa9pUE2OggLV0AUrHeIWGWf96Rkh3fz3hg/viewform
  2. belgiumwwii.be: belgiumwwii.be