Quentin Jouan, Défendre les travailleurs par l’intégration de l’Europe? L’Européanisation des syndicats belges et allemands, (1972-1985), Peter Lang, 2021, 669 p.
Dirk Luyten, Rijksarchief/CegeSoma
Dit boek, de handelseditie van een proefschrift verdedigd aan de UCL, onderzoekt hoe de Duitse en Belgische vakbonden, meer bepaald de DGB, het ABVV en het ACV, zich tussen 1972 en 1985 verhielden tot het Europese integratieproces. Deze relatief korte periode van dertien jaar was een turbulente periode waarin het Westerse kapitalisme in crisis raakte. Er kwam een einde aan de trente glorieuses, een tijdperk waarin de vakbonden, via de uitbouw van de welvaarsstaat en het sociaal-economisch overleg, sterk vervlochten raakten met de structuren van de liberale staat en op paritaire of tripartite basis betrokken werden bij de sociale (en in mindere mate economische) regulering. Tegelijk werd tussen 1972 en 1985 de Europese integratie verder uitgediept en kreeg ze een meer uitgesproken sociale inslag, een evolutie die vaak wordt toegeschreven aan Jacques Delors en concreet onder meer vertaald werd door de dialoog tussen werknemers en werkgevers ook op Europees niveau in te voeren.
Tegen de achtergrond van deze sociaal-economische verschuivingen analyseert Quentin Jouan in detail hoe de Belgische en Duitse vakbonden omgingen met de Europese integratie. Dat gebeurt vanuit twee invalshoeken : hoe verhielden de vakbonden zich tot de Europese structuren en het Europese beleid enerzijds en op welke manier vertaalden ze de Europese integratie binnen de nationale syndicale structuren en strategie én naar de achterban anderzijds?
Deze analyse combineert bronnenonderzoek met de verwerking van de internationale en nationale literatuur. Wat de bronnen betreft, steunt het boek sterk op archiefwerk, maar gedrukte bronnen, zoals de syndicale pers of congresverslagen, worden evenmin uit het oog verloren. Het onderzoek heeft een uitgesproken interdisciplinair karakter: inzichten uit de sociale wetenschappen en in mindere mate het recht, bepalen in sterke mate de probleemstelling. Op basis hiervan kan de auteur de verhouding van de Duitse en Belgische vakbonden tegenover de Europese integratie op een grondige, volledige en originele wijze bespreken. Het Europees Vakverbond, een nieuwe organisatie die de syndicale Europese integratie institutioneel vertaalde, krijgt de nodige aandacht, maar de analyse blijft hier geenszins toe beperkt. Quentin Jouan neemt er evenmin genoegen mee zijn onderzoek enkel toe te spitsen op de vraag hoe de vakbonden zich opstelden in en tegenover de verschillende Europese (overleg)organen waarin ze vertegenwoordigd waren of waarmee ze in nauw contact stonden, maar betrekt bijvoorbeeld ook het Hof van Justitie in de analyse. De auteur toont ook aan dat Europeanisering geen eenrichtingsverkeer is van het nationale naar het Europese niveau, maar ook omgekeerd. Het boek beschrijft hoe Europese kwesties en besluitvorming werden meegenomen op nationaal niveau, bijvoorbeeld in overlegorganen, zoals de nationale arbeidsraad. Nationale spanningen vertaalden zich dan weer op Europees niveau. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de animositeit tussen het ACV en het ABVV, die zich doorzette in het Europees Vakverbond, waarbij het ACV vreesde geminoriseerd te worden in een organisatie waarin socialisten een sterke positie hadden. De wisselwerking tussen het nationale en het Europese niveau blijkt ook uit de symbiotische verhouding tussen de vakbonden en bepaalde Europese diensten, zoals de informatiedienst. Deze dienst, die een syndicale sectie had, gebruikte de vakbonden om de werknemers warm te maken voor de Europese zaak, terwijl de vakbonden deze dienst inschakelden in hun vormingsactiviteiten.
Een van de meest opvallende vaststellingen van dit onderzoek is dat de vakbonden veel verwachtten van het rechtstreeks verkozen Europees Parlement. Ze voerden niet alleen campagne om hun leden aan te zetten aan de eerste verkiezingen in 1979 deel te nemen; een aantal syndicale leiders poogde ook een mandaat te bemachtigen in dit parlement. Algemeen zagen de vakbonden in de Europese integratie een antwoord (of deel van het antwoord) op de opmars van de multinationals in die periode en op de economische globalisering die zich aftekende. De nationale staten en hun overlegstructuren werden niet meer afdoende geacht om het hoofd te bieden aan deze economische mutaties en maakten actie op Europees niveau noodzakelijk. Dit bewustzijn was al vanaf de vroege jaren zeventig aanwezig en zette de vakbonden ertoe aan actiever te worden op Europees niveau. De wending naar het sociale Europa was, zo toont de auteur aan, dus al aan de gang voor het aantreden van Jacques Delors. Het boek stelt verder het beeld bij dat we hebben van de relatie van de Belgische vakbonden met de Europeanisering. Georges Debunne heeft zich op het einde van zijn carrière heel sterk geïdentificeerd met het Europese syndicalisme, maar dit boek toont overtuigend aan dat zijn concurrent Jef Houthuys van het Europese syndicalisme eveneens een prioriteit maakte, zij het dat hij wat meer in de schaduw opereerde dan Debunne. Het mag dan wel zo zijn dat de vakbonden hoge verwachtingen hadden van Europa, tegelijk was de investering van mensen en middelen erin eerder aan de bescheiden kant, vergeleken met de investering in de nationale syndicale activiteit, die overduidelijk bleef primeren.
Dit boek is bijzonder geslaagd te noemen, niet alleen door de al eerder genoemde originele en interdisciplinaire benadering. Het is goed historisch vakwerk. De auteur heeft de relevante archieven gebruikt en haalt er het maximum uit. Hij steunt op de inzichten van andere auteurs, zowel van Nederlandstaligen als van Franstaligen. Waar nodig gaat hij met anderen in debat, bijvoorbeeld met Corinne Gobin, maar doet dit steeds op een elegante wijze. De interactie tussen het bronnenonderzoek en de vraagstellingen ontleend aan de sociale wetenschappen is evenwichtig en adequaat. Ten slotte is het onderzoek conceptueel sterk : begrippen worden niet alleen adequaat gebruikt, maar ook kritisch bevraagd. De zaken worden bij hun naam genoemd : dit onderzoek naar de Europeanisering van de vakbonden wordt expliciet gesitueerd in de geschiedenis van het kapitalisme, meer bepaald het Rijnlandse model, waar zowel België als Duitsland toe gerekend kunnen worden.
Dit boek is niet alleen een belangrijke bijdrage tot de geschiedenis van de vakbeweging - die toch heel vaak nog in een nationaal kader wordt bekeken – en van de Europese integratie, het is ook een vernieuwende manier om aan institutionele en organisatiegeschiedenis te doen, precies door de originele aanpak die hier wordt gevolgd. De analyse is bovendien gelaagd, met de nodige aandacht voor machtsstrategieën.
Bij dit boek kunnen twee kritische bedenkingen worden geformuleerd. Een eerste is dat sommige onderdelen wat wijdlopig zijn, bijvoorbeeld waar de sociaal wetenschappelijke modellen worden gepresenteerd of bij de beschrijving van het statuut van de Europese rechtsregels. Een meer synthetische presentatie zou het boek nog meer aan kracht hebben doen winnen. Een tweede is het gebruik van het concept ‘representatie’. Algemeen is dit een relevante benadering om het onderscheid te maken tussen het niveau van de reële machtsuitoefening en de manier waarop de Europeanisering wordt voorgesteld, en om te begrijpen welke verwachtingen er ten aanzien van het fenomeen leefden binnen de syndicale beweging. Op bepaalde punten is de meerwaarde van het begrip representatie minder duidelijk. Dat is het geval voor het onderdeel waarin wordt bekeken hoe in de syndicale pers voor de gewone leden wordt bericht over de Europese integratie die gelinkt wordt met de ‘mythische’ strijd tegen multinationals. Is dit werkelijk een voorbeeld van representatie of gaat het hier niet eerder om een kwestie tot welk publiek men zich richt? Het lijkt logisch dat naar de achterban toe de zaken sterker worden aangezet dan in interne documenten voor specialisten in de Europese materie. Bovendien lijkt de auteur de problematiek van de groeiende impact van de multinationals een beetje te veel te zien als een kwestie van discours, terwijl het toch ging om reële economische verschuivingen met een belangrijke impact.